Melkveehouderij moet natuurinclusiever
Januari 2021 – De melkveehouderij is de belangrijkste economische activiteit in het landelijk gebied van de regio Waterland. Het landschap en de natuur zijn een spiegel daarvan. Alle reden dus om ervoor te zorgen dat de melkveehouderij zo duurzaam mogelijk functioneert. De Stichting Behoud Waterland (SBW) licht dat toe in een serie van drie artikelen onder de titel Verduurzaming Melkveehouderij.
Het landelijk gebied van de regio Waterland bestaat voor een deel uit natuurgebied, maar grotendeels uit boerenland. Tot het boerenland behoren de droogmakerijen (Beemster, Purmer, Wijde Wormer) en grote delen van het veenweidegebied in de gemeenten Waterland, Amsterdam en Landsmeer.
Dominantie melkveehouderij
In het landelijk gebied is de melkveehouderij de belangrijkste grondgebruiker. Zo’n 95% van het gebied wordt gebruikt als grasland en op maar een heel klein deel worden groenvoedergewassen geteeld. In de gemeente Beemster ligt de verhouding wat anders. Daar is 73% van het landelijk gebied grasland en 18% in gebruik voor akkerbouw.
In totaal waren er in 2018 in de regio Waterland (exclusief Amsterdam-Noord) 403 landbouwbedrijven. Daarvan was het grootste deel (352 bedrijven) een graasdierbedrijf, waarvan het grootste deel een melkveebedrijf is.
‘De melkveehouderij is dan ook de meest zichtbare en beeldbepalende agrarische activiteit in deze regio’, schrijft het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) in een rapport dat zij op verzoek van de SBW in 2019 opstelde. ‘Deze sector bepaalt in sterke mate het landschap, de natuur en het milieu, in zowel de veengebieden als de kleipolders.’
Intensivering bedrijfsvoering
En hoe doet de beeldbepalende melkveehouderij het op het gebied van duurzaamheid? Volgens het zojuist aangehaalde CLM-rapport scoort de melkveehouderij in de regio Waterland redelijk goed, vergeleken met de rest van Nederland. Maar er doen zich ook in Waterland een aantal negatieve, onduurzame ontwikkelingen voor, die ombuiging behoeven.
Het aantal koeien in Waterland is in de loop der jaren enorm toegenomen. In 2015 telde de regio bijna 14.000 melk- en kalfkoeien. In 2018 was dit aantal opgelopen tot ruim 18.000 op 183 melkveebedrijven. Dat zijn gemiddeld 99 koeien per bedrijf.
Dat leidde tot een forse toename van de veebezetting, dat is het aantal melkkoeien per hectare grasland. In het begin van de twintigste eeuw werd gemiddeld minder dan 0,9 melkkoe per hectare grasland gehouden. Ondertussen is dat gemiddelde toegenomen naar 1,3 melkkoe per hectare. Omdat de melkproductie per koe ook is toegenomen, ligt de melkproductie per hectare grasland momenteel naar schatting 50 tot 60% hoger dan enkele decennia geleden.
De intensivering van de melkveehouderij in Waterland is wel minder groot dan gemiddeld in Nederland. Landelijk bedraagt het aantal melkkoeien 1,7 melkkoe per hectare, in Waterland dus 1,3 volgens het CLM-rapport. Maar de trend van toenemende intensivering is hetzelfde. Dat wordt ook zichtbaar in de stallen en percelen die steeds groter worden en de koeien en weidevogels die uit het landschap verdwijnen.
Weidegang neemt af
Vrij in de wei kunnen lopen is goed voor de gezondheid en het welzijn (zich natuurlijk kunnen gedragen) van de koeien. Maar de weidegang neemt dramatisch af. Zowel het aantal uren dat koeien jaarlijks in de wei loopt als het percentage koeien dat ooit buiten komt, daalt.
In de jaren negentig van de vorige eeuw liepen alle melkkoeien 30% van de tijd (gerekend over het hele jaar) in de wei. Dat wil zeggen circa 2.600 uur per jaar. De overige 70% van de tijd (circa 6.100 uur) stonden ze op stal.
Het aantal uren per jaar dat koeien weiden is meer dan gehalveerd en bedraagt momenteel niet meer dan 14%, d.w.z. circa 1.250 uur p/j. Dat is wel langer dan voor de koeien in de rest van het land. Het landelijke weidegangcijfer is circa 1.000 uur (11% van de tijd).
Schade voor natuur en milieu
De intensivering van de melkveehouderij heeft schadelijke effecten op de natuur en het milieu.
Het gaat niet goed met de weidevogels in Waterland, hun aantallen gaan achteruit. De bedrijfsvoering in de melkveehouderij is daar mede debet aan.
Ook de waterkwaliteit in de regio is niet op orde. In het oppervlaktewater zit te veel stikstof en fosfaat. ‘Door eutrofiëring neemt de soortenrijkdom af en is er vaker sprake van grootschalige groei van (giftige) algen’, aldus het al eerder aangehaalde CLM-rapport. Deze normoverschrijdingen hebben drie oorzaken: afbraak van het veen, uitspoeling van meststoffen uit de landbouw en riooloverstorten.
De afbraak van het veen is voor een belangrijk deel te wijten aan de door de agrarische sector gewenste lage waterstand. Daardoor oxideert het veen, daalt de bodem en worden broeikasgassen uitgestoten.
Volgens het CLM-rapport is de uitstoot van ammoniak ‘door de relatief extensieve veehouderij en het hoge percentage weidegang’ in de regio Waterland minder hoog ‘dan in veedichte gebieden’ zoals in Noord-Brabant. Desalniettemin draagt de ammoniakuitstoot in belangrijke mate bij aan de te hoge stikstofdeposities in ons landelijk gebied.
Diversiteit in fauna en flora
De SBW vindt dat de melkveehouderij moet overschakelen naar een duurzame, minder intensieve manier van werken. De melkveehouderij moet natuurinclusief worden en geen schade toebrengen aan natuur en landschap. Zij moet de natuur zodanig integreren in de bedrijfsvoering, dat de weilanden weer een ideale biotoop worden voor weidevogels én uitmunten in rijkdom aan verschillende soorten grassen, kruiden en bloemen.
Heel concreet betekent dat, dat er veranderingen nodig zijn in de bedrijfsvoering van de melkveehouderij. In de kernachtige woorden van het Wageningse onderzoeksinstituut Alterra in een rapport over natuurinclusieve landbouw: ‘Ontwatering, bemesting en het maairegime zijn drie belangrijke onderdelen in de bedrijfsvoering met een effect op kruidenrijke graslanden, weidevogeldichtheden en insectenrijkdom.’ Deze veranderingen impliceren dat de bedrijfsvoering extensiever wordt.
License to produce
Natuurinclusiever worden is volgens de SBW voor de melkveehouderij ook de beste manier om als bedrijfstak te kunnen blijven bestaan. Het gaat om haar ‘license to produce’. Het maatschappelijke en politieke draagvlak hiervoor is groter dan voor een fabrieksmatige, vervreemde melkveehouderij. Oriëntatie op regionale markt met natuurvriendelijke kwaliteitsproducten biedt betere overlevingskansen beter dan doorgaan met een focus op internationale concurrentie (melk produceren voor China), schaalvergroting en kostprijsverlaging.
De veelgehoorde rechtvaardiging dat in Nederland efficiënter geproduceerd wordt met relatief weinig schade omgerekend per liter melk is volgens de SBW niet overtuigend. Immers, de intensieve landbouw veroorzaakt hier schade aan de natuur en het milieu, terwijl dat bij voedselproductie elders niet het geval hoeft te zijn. Bovendien hoeft er dan minder met grondstoffen en zuivel over de wereld te worden gesleept.
Haalbaar en betaalbaar
Het natuurinclusiever maken van de melkveehouderij is haalbaar en betaalbaar. Dat blijkt uit een recente studie van de Wageningen Universiteit, gemaakt in opdracht van de Stichting Deltaplan Biodiversiteitsherstel. De studie draagt de naam ‘Meerkosten biodiversiteitsmaatregelen voor melkvee- en akkerbouwbedrijven’.
De studie vroeg zich af wat het kost om landbouwbedrijven zoveel biodiverser te maken, dat zij op het niveau komen van de huidige 30% best presterende bedrijven. Best presterend op in de melkveehouderij afgesproken indicatoren voor biodiversiteit. De Wageningen-onderzoekers hebben achttien maatregelen geïnventariseerd om de melkveehouderij biodiverser te maken. Deze maatregelen zijn ‘haalbaar’ omdat zij op dit moment al worden uitgevoerd door melkveehouders en binnen vijf jaar geïntroduceerd kunnen worden zonder fundamentele verandering van de melkveehouderij. De meerkosten voor een melkveehouder voor die natuurmaatregelen zijn 2 tot 3 euro per 100 kilo melk. De ‘betaalbaarheid’ daarvan moet komen van een hogere melkprijs die de fabriek (en de consument) aan de boer betaalt.
De Wageningse onderzoekers benadrukken dat de voorgestelde maatregelen nog niet leiden tot de ideale situatie die het Deltaplan Biodiversiteit voor ogen heeft. Maar dat er relatief eenvoudig grote stappen richting natuurinclusieve melkveehouderij gezet kunnen worden, moge duidelijk zijn.
Tijd voor omschakeling
De tijd is rijp voor een omschakeling. Het draagvlak daarvoor onder burgers is groot én, nog belangrijker, bijna de helft van de boeren vindt dat ze moeten overstappen naar natuurinclusieve landbouw, d.w.z. rekening houdend met de omgeving en de soortenrijkdom daarin. Bijna de helft van de boeren wil zelfs in de komende tien jaar overschakelen naar een duurzame vorm van landbouw. Dat bleek uit een groot opinieonderzoek dat op opdracht van dagblad Trouw in december 2019 werd gehouden.
Het moge duidelijk zijn dat de burgers die graag een natuurinclusievere melkveehouderij willen, daarvoor ook hun financiële verantwoordelijkheid moeten nemen en als consument een hogere prijs voor de duurzaam geproduceerde zuivelproducten betalen. Iedereen moet zijn steentje bijdragen.
Artikelenserie
De SBW wil dat de melkveehouderij in de regio Waterland natuurinclusief wordt. Daarvoor moet vooral het waterpeil worden verhoogd en de bedrijfsvoering extensiever worden: minder koeien, minder mest en minder maaien. In natuurgebieden moet daadwerkelijk prioriteit worden gegeven aan natuur. Wij lichten dat toe in drie artikelen op onze website: het tweede artikel is ‘Lustoord voor weidevogels’ en het derde artikel ‘Kruiden voor koeien’.